loek mulder | willem van reijendam | man en woord

Man & Woord levert messcherpe journalistieke producties aan vooraanstaande landelijke en regionale (dag)bladen, radio en televisie. Voor tal van bedrijven en organisaties produceert Man & Woord glasheldere en doeltreffende teksten. Lees meer over wat we voor u kunnen betekenen of bekijk onze contactgegevens.

De Marken Italië: Onontdekt Fietsparadijs

Gepubliceerd in Fiets in september 2008

De Marken, Italië: Onontdekt fietsparadijs

De Italiaanse regio Marche is een van de beter bewaarde geheimen van Italië. Met een even klassiek Italiaans landschap als de veel bekendere buurprovincies Toscane en Umbrië, maar zonder grote trekpleisters als Florence, Pisa of Rome. Het prettige klimaat en de vele rustige weggetjes maken het tot een waar fietsparadijs. Loek Mulder ontdekte Marche op de fiets. In het wiel van Marco Pantani.

Een valse start

130 km, 2850 hoogtemeters, 6,5 uur

Eerst maar eens een verkenningstochtje in de omgeving, zo dacht ik te beginnen. Een wat nonchalante blik op de kaart, waarmee de fietsrichting werd bepaald en een snelle schatting van het aantal kilometers en ik ging 's ochtends in alle vroegte op pad. Een uurtje of vier fietsen en dan lekker de rest van de dag uitblazen aan de rand van het zwembad, had ik me voorgenomen. De prijs van mijn achteloosheid betaalde ik ruim zes uur later. Zwalkend van zwakte bewoog ik me voort op het laatste klimmetje. Mijn voorraad repen en energiedrank was afgestemd op vier uur fietsen. Alleen een bord pasta kon me over deze diepste inzinking in jaren tillen. Allemachtig wat een lekker bord pasta was dat.
Ik had het op en af karakter van het terrein onderschat, evenals de steile klimmetjes en de stormachtige wind die deed denken aan een rit in de vlakke Groningse polder. Dat is de sirocco, zegt de eigenaresse van de camping. Ik dacht dat het een wagen was van een vlug model, maar hier is het de wind die normaal gesproken in het voorjaar waait. Het weer is nogal van slag, aldus de bazin van de camping. Het zal haar niet verbazen wanneer het deze zomer nog gaat sneeuwen.
Maar mooi was het wel, schitterend mooi zelfs. Ik genoot van de fraaie klimmetjes en de oude dorpjes die er als confetti over de heuvels zijn uitgestrooid, de vergezichten en de verlatenheid en ruigheid van het landschap.
De ochtend begon met de korte, maar hevige klim vanaf de camping bij het plaatsje Perticara. Zo'n zestig meter klimmen in vijfhonderd meter, met de benen nog koud en slaperig. Vanuit de campinguitrit nog een kilometer of twee door naar achthonderd meter hoog en daarna twaalf kilometer omlaag naar het historische, Romeinse stadje Sarsina. Vanuit de vallei weer omhoog naar achthonderd meter en dan weer omlaag naar het volgende rivierdal. Met de harde wind tegen trap ik opnieuw naar bijna achthonderd meter naar het dorpje Spinello, dat een mooi uitzicht biedt op de bergketen waarachter Florence ligt. Via de Colle di Carnaio (850 m) stort ik me naar beneden in de vallei, waar het hele verhaal opnieuw begint. Weer een kilometer of acht omhoog naar de Passo dell'Incisia en dan nog een stuk door tot ik net boven de duizend meter uit kom. Van het klimmen heb ik na meer dan vier uur fietsen inmiddels genoeg, maar ik realiseer me dat ik nog zeker twee uur heb te gaan. Ik sla linksaf en fiets verder over een weg zo breed als een fietspad. Uitgestorven is het hier. Kilometers achtereen kom ik geen auto of mens tegen. Woont hier nog iemand? De dorpjes die de kaart aangeeft bestaan veelal uit enkele huizen of boerderijen. Dan gaat de weg plotseling over in een onverharde strada bianca, zoals ze dat hier noemen, een weg van wit steenslag. Ik ben blij dat ik vandaag heb gekozen voor mijn atb, voorzien van brede wegbanden. Die kunnen dit wegdek prima aan.
Ik fiets verder naar de weg die ik eerder deze dag afdaalde. De klim mondt nu uit in een ware beproeving. Tot de serveerster in Sant' Agata Feltria mij het bord pasta, water en brood voorzet. Mille Grazie.

De geest van Pantani

80 km, 1900 hoogtemeters, 3,5 uur

Na het klimmetje vanaf de camping laat ik me naar beneden rollen naar Novafeltria. Een zes kilometer lange, ontspannen afdaling met ruime haarspelden. Van daaruit klim ik de andere kant van het dal omhoog naar de pas Serre San Marco (1006 m). Een klim die steil begint, maar langzaam wat gemakkelijker wordt. Links van me ligt in de verte het blauwe water van de Adriatische zee en ik zie de imposante rots waarop het dwergstaatje San Marino balanceert. Dat levert alvast inspiratie op voor een volgende tocht.
Ik doe het rustig aan, maar wanneer ik bijna boven ben zie ik in een bocht beneden een Italiaanse renner die zo te zien enorm z'n best doet zijn pr op deze beklimming te verbeteren. Of hij tracht mij te achterhalen. Dat laatste mag uiteraard niet gebeuren. Ik geef gas bij en moet m'n best doen om de op stoom geraakte klimgeit achter me te houden. Dat lukt, de eer is gered. Hij lacht, keert om en daalt af.
Ik fiets langs de voet van de Monte Cappuccini. Dat zijn geen bergen die iets met koffie te maken hebben, maar de toppen ervan lijken wel wat op de pijen van kapucijner monniken. Een kilometer of twintig verder naar het zuiden bereik ik Carpegna. Hier kom ik op heilige grond. Carpegna ligt aan de voet van de klim die wijlen Marco Pantani gebruikte als trainingsberg. Pantani woonde in het nabijgelegen Cesenatico en heeft in dit gebied ontelbare trainingskilometers afgelegd. Voor Italiaanse renners is de Monte Carpegna (1358 m) na het overlijden hun klimheld een bedevaartsoort geworden. Ik ben onder de indruk van alle eerbetoon aan Il Pirata in de vorm van teksten op de weg, foto's en monumenten. Dan daal ik af naar Passo di Cantoniera en verder naar beneden naar Pennabilli, waar het tijd is voor een verversing in de vorm van koffie met wat lekkers, op een terras onder de bomen. Vandaar fiets ik door het dal terug naar Novafeltria en eindig met de klim naar Perticara. Het is fijn dat het daar op de camping (650 m) iets koeler is, maar het heeft ook zo z'n nadelen wanneer je de dag telkens met een tamelijk serieuze klim moet beëindigen.

Twee kastelen

80 km, 1705 hoogtemeters, 4 uur

Vanaf het beginpunt van de rit zie ik al de eindbestemming van vandaag: het mini-staatje San Marino. Het piepkleine landje, gelegen boven op een berg lijkt bijna op grijpafstand, maar ik zal er zeker een uur of twee over doen om er te komen. Eerst wil ik naar San Leo, een stadje met een in eerdere tijden onneembaar vijftiende eeuws fort. Onneembaar is het nu niet meer, want er ligt gewoon een weg naartoe, al vergt het fietsend wel enige inspanning om er te komen. Aan de voet van de klim ontmoet ik een Italiaans stel waarmee ik naar boven trap. We proberen wat te praten. Mijn gemankeerde Italiaans en de scherp oplopende klim staan echter een goed gesprek in de weg. Boven gaan ze links en ik rijd rechts het dorpje binnen.
Ik kies voor een cappuccino op het terras in het dorpshart. Hoe is het mogelijk, vraag ik me af, dat het hier in dit schitterende, authentieke dorp zo rustig is. Het is hoogseizoen en ik ben een van de weinige bezoekers. San Leo bewijst dat de Marken een van de best bewaarde geheimen van Italië is. Niet verder vertellen alstublieft.
Van San Leo fiets ik verder naar San Marino. Ik mijd de drukke provinciale weg in het dal. Dat betekent dan wel dat het op en neer gaat. Het is zondagochtend en net als bij ons zijn ook in Italië de wegen bevolkt door groepjes renners. Zonder uitzondering zien ze eruit om door een ringetje te halen. Veelal gekleed in het wit en perfect gesoigneerd. Met mijn zwarte Gaul!-tenue val ik nogal uit de toon.
Na een lang stuk bergop rijd ik San Marino binnen, een curieus kabouterstaatje met een eigen parlement en regering en tevens een eigen Olympisch comité, zo zie ik in de klim naar het stadje bij een voetbalveld staan. Waar het minilandje z'n geld mee verdiend wordt wel duidelijk wanneer ik naar boven fiets, richting vesting. Hordes toeristen sjokken vanuit hun bussen naar het centrum. Valkenburg op z'n Italiaans. De toeristen spekken hier de kas, naast de inkomsten uit verkoop van postzegels.
Voorzichtig manoeuvreer ik door de menigte over de hypersteile straatjes van de oude burcht. Ik voel ik me nogal ongemakkelijk in mijn wielerkledij. Ik laat een foto van me nemen op het plein voor het regeringsgebouw en maak me uit de voeten. Vanaf een punt met een fabuleus uitzicht zie ik de rots van Perticara, die als een baken van heinde en verre is te zien. Daar lonkt de luie stoel en het koele zwembad. Ik daal af over een vierbaansweg naar de provinciale weg door het dal. Ik geef wat gas bij om maar zo snel mogelijk van het verkeer verlost te zijn. Vlak voor Novafeltria sla ik rechtsaf omdat ik niet opnieuw dezelfde klim richting de camping in Perticara wil afleggen. Ik neem een klein weggetje omhoog en langs het dorpje Talamello rond ik de rots van Perticara. En wat een verrassing voor mijn dunne racebandjes. Ze mogen nog een kilometer of vijf over een onverhard stuk weg naar boven rollen. Niet alles staat hier op de kaart.

Rondje Toscane

125 km, 2050 hoogtemeters, 5,5 uur

Omdat de afdaling van de Passo di Cantoniera een paar dagen eerder zo lekker liep, wil ik deze berg ook eens beklimmen. Van Perticara ga ik via Sant'Agata Feltria naar Pennabilli, waar het serieuze werk begint. Het is mooi lopend asfalt en de berg blijkt ook populair bij andere renners. Eenmaal boven sla ik rechtsaf en rijd enige kilometers over een beboste hoogvlakte. Het dunbevolkte landschap is hier ruiger en stiller. De welvaart heeft de spaarzame dorpjes hier nog niet echt bereikt. Kuilen en diepe gaten ontwijkend stuiter ik naar beneden over een weg die nog geasfalteerd is, maar waarvan het onderhoud de laatste jaren achterwege is gebleven.
Ik ben de grens van de regio Toscane gepasseerd en beland in het gehucht San Gianni. Het is niet meer dan een vervallen hoeve of abdij, ik kan het van de buitenkant niet goed zien. Op het pleintje voor de hoeve schuil ik voor de zon. Hier ben ik de draad van de route even kwijt. Ik heb de keus uit vier wegen, alle onverhard en wegwijzers of borden ontbreken. Een boer en z'n vrouw in een aftands Golfje zien mijn vertwijfeling. Verdwaald? vragen ze belangstellend. Nou dat niet, maar beetje hulp kan ik wel gebruiken, dus ik laat ze de kaart zien en vraag naar het volgende dorp. De klim erheen is "bruto, bruto", waarschuwt de boer en hij maakt een driftig omhoog-gebaar met zijn hand. Veel strada bianca ook, maakt hij duidelijk. Hij duidt de andere kant op. Dat is een stuk gemakkelijker, zegt hij. Maar daar kom ik net vandaan en dat is dus geen optie.
Ik begin aan de klim en hoop op een goede afloop. Na zo'n vijf kilometer onverhard is er en T-splitsing met een wegwijzer. Het voelt toch als een kleine verlossing, vooral omdat ik nu zeker weet dat ik op de goede weg zit. Op snelheid gebracht door het vals plat van de SP 258 en de stevige rugwind daal ik naar terug naar Pennabilli. Daar kies ik weer voor de weg omhoog en maak nog een laatste lus over Sarsina en dan terug naar de camping in Perticara. Ik ben nog lang niet uitgefietst in de Marken.

Reisinfo

De regio Marche is vanaf Utrecht circa 1400 kilometer. Vooral langs de kust zijn er volop campings, hotels en bed en breakfasts. De strook langs de kust is veelal vlak en vooral geschikt voor zon-, zee-, en strandaanbidders. Om fietsen zijn de binnenlanden interessanter. Het aantal campings is daar echter gering. Ik verbleef op een uitstekend geoutilleerde camping in Perticara, gerund door de Nederlanders Bert en Nel Eigenbrood www.campingperticara.com. In het hoogseizoen is reserveren noodzakelijk.
De streek bestaat veelal uit middelgebergte, tot zo'n 1200 meter. Wil je hoger, dan kun je verder naar het zuiden terecht in het nationaal park van de Monte Sibillini, of nog ietsje verder in de Abruzzen. De klimmen zijn er vaak steil en een triple is in de Marken zeer bruikbaar.

categorie: ook de moeite waard

ook de moeite waard